woensdag 5 december 2012

Winterverhaal: Hoezo glad?

Utrecht. Het is ergens halverwege januari, zeven uur 's ochtends. Het is niet eens zo erg koud; twee, drie graadjes onder nul misschien. Daar kan ik wel tegen. De mist, die is vandaag nog het ergste. De straat waar ik woon is niet breed, maar toch kan ik de overkant nauwelijks zien. Maar ook dat mag geen probleem zijn. De route ken ik op mijn duimpje, ik rij 'm tenslotte vijf keer per week en het zal vandaag wel druk zijn dus alles zit zo dicht op elkaar dat ze mij vast wel zien.



Ik trek mijn motorkleding aan en haal mijn 60/7 onder z'n zeiltje vandaan. Toch maar even voorzichtig op straat voelen of het niet al te glad is. Een beetje, maar dat is het altijd in de winter want mijn straat wordt op z'n vroegst eind maart gestrooid, als werkelijk alle andere wegen aan de beurt geweest zijn. Maar ach, na vijfhonderd meter met de voetjes aan de grond ben ik op de doorgaande weg, en na nog eens een kilometer op de A27. Die is zeker berijdbaar. Niets aan de hand.

Dus ik ga. Zoals elke dag. De boxer voegt vrolijk pruttelend op de choke nog wat witte wolkjes toe aan de mist die er al hangt en zonder problemen kom ik de wijk uit en even later aan in de stad. Oei, de mist is hier toch wel wat dichter dan ik had verwacht. Maar ja, ik kan moeilijk terug, daar wordt het zicht heus niet beter van en ik moet toch om acht uur op m'n werk zijn. Voorzichtig door de lange rechterbocht bij Blauwkapel naar de oprit. Gelukt, en mondjesmaat geef ik een beetje gas bij tot ik met een gangetje van tachtig over de snelweg rij, richting Hilversum. Best fris toch, in mijn Belstaff vetpak met twee truien.

Het is helemaal niet druk, zoals ik verwacht had. Integendeel, ik ben vrijwel alleen en de paar auto's die er nog rijden haal ik zelfs met tachtig gemakkelijk in. Dat is gek. Misschien durven de mensen toch niet de weg op. Wat een onzin. En dan zie ik rechts van de weg lichtbundels, die vrijwel loodrecht omhoog schijnen. Eerst twee, dan nog twee. Die horen daar niet, besef ik. Ik kijk nog eens en dan zie ik het. Onderaan het talud liggen auto's! Dat kan maar één oorzaak hebben, maar ik krijg geen tijd om daarover na te denken, want op datzelfde moment begint mijn motor ernstig te pendelen. Rustig blijven nu. Geen overhaaste dingen doen en vooral niet remmen! Heel voorzichtig draai ik beetje bij beetje het gas dicht. De snelheid loopt terug naar zeventig, zestig, vijftig en dan houdt de zenuwslopende beweging onder me plotseling op. De motor gedraagt zich weer en ik durf zelfs terug te schakelen. De rest van de weg rij ik niet harder dan veertig, maar ondanks dat is mijn ademhaling nog lang niet tot rust gekomen als ik op mijn werk arriveer.

Bert Muns (Weesp)


Geen opmerkingen:

Een reactie posten